Werkwoordspelling leren
Sla de eerste de beste methode open voor werkwoordspelling en je krijgt stap voor stap de regels uitgelegd. Ook op deze site vind je alle regels voor de werkwoordspelling gewoon heel duidelijk verteld 😉. Hoe komt het dan dat zoveel mensen het toch fout doen? Dat je leerkrachten zo vaak hoort verzuchten: "In de oefeningen gaat het goed, maar daarbuiten wemelt het van de fouten"?
Oefenen van de regels is niet genoeg
Daar zijn natuurlijk verschillende oorzaken voor. Ten eerste is het vaak een aparte les, wat kinderen niet het gevoel geeft dat wat ze daar leren ook op andere plekken gebruikt moet worden. Ten tweede is in de oefeningen al driekwart van het denkwerk voor kinderen gedaan. Ze moeten op een lege plek in een zin een vorm van een werkwoord invullen. Welk werkwoord ze moeten gebruiken staat er meestal ook bij, dus over de infinitief hoeven ze ook niet na te denken.
Dit zijn heel fijne oefeningen als het gaat over het oefenen van de regels: hoe maak je de correcte vorm. Maar het staat heel ver af van de praktijk van het schrijven van een (zelfbedachte) zin. Want dan loop je tegen allerlei dilemma's aan, waar je op het moment van schrijven een oplossing voor moet vinden.
Eigenlijk is het oefenen van de regels pas stap 3 in het hele proces van het goed schrijven van werkwoorden. Je wil eerst een heleboel voorwerk doen om te zorgen dat kinderen die regels in de juiste context gaan plaatsen. Want juist de context gaat kinderen helpen bij het kiezen van de juiste oplossing bij een dilemma.
En het leuke is, dat die context heel concreet is en helemaal voortbouwt op wat kinderen in hun mondelinge taalgebruik de hele dag door toepassen. Zo heb je een heleboel haakjes waar je de nieuwe kennis aan op kunt hangen.
De 4 elementen van het leren van werkwoordspelling
Er zijn 4 belangrijke onderdelen bij het leren van werkwoordspelling. Ik bespreek ze een voor een en geef daarna nog een aantal tips hoe je ermee om kunt gaan.
1. Kinderen moeten weten wat een werkwoord is
Misschien een beetje een inkopper, maar daarom niet minder belangrijk. Als je wil uitleggen dat er voor werkwoorden bijzondere spellingregels zijn, is het echt cruciaal dat kinderen geen enkele twijfel hebben over wat een werkwoord dan is. En dat ze dus ook zonder aarzelen kunnen aangeven wat de werkwoorden zijn in een zin.
De grootste groep werkwoorden geeft aan dat iemand iets doet. Dat is een heerlijke verzameling om mee te beginnen, want kinderen kunnen ze bijvoorbeeld uitbeelden. Lekker concreet dus, en dat is een fijne kapstok om de eigenschappen van werkwoorden te leren.
Als die eigenschappen bekend zijn, dan kun je meer abstracte werkwoorden bespreken zoals:
- werkwoorden die beschrijven dat iets gebeurt (gebeuren, regenen, sneeuwen, ...)
- modale werkwoorden die vaak als hulpje gebruikt worden (kunnen, willen, moeten, ...)
- werkwoorden die aangeven dat iemand iets is (zijn, worden, blijven, ...)
Maar dit doe je het liefst pas als je voor de concrete werkwoorden de volgende stappen al hebt doorlopen. Dan bouw je op van concreet naar abstract en kunnen kinderen hun kennis steeds verder toepassen en uitbreiden.
2. Ze moeten zich bewust zijn hoe werkwoorden veranderen
Als iemand het werkwoord daadwerkelijk doet, dan verandert de vorm. Het is ik loop, jij loopt, wij lopen. Zoals ik al zei: dit is iets wat kinderen die Nederlands praten gewoon continu toepassen. Het is een onbewuste vaardigheid. In deze stap van de werkwoordspelling ga je daar bewuste kennis van maken: steeds een andere persoon kiezen en je dan afvragen: wat wordt de vorm? Door het zo te benoemen, sorteer je al voor op de termen ik-vorm en persoonsvorm. Dat is niet de vorm van een persoon (ik, mij), maar de vorm die een werkwoord krijgt dóór de persoon die het doet. Die 'persoon' en het bijbehorende werkwoord in 'de persoonsvorm' vormen altijd een paar.
Ook als je de tijd in de zin verandert, verandert het werkwoord van vorm. Het is ik loop, ik liep. Het is precies hetzelfde woord dat verandert, dus daar hebben de taalkundigen niet nog een andere naam voor bedacht 😉. Wat je op dit moment wel meeneemt, zijn de termen tegenwoordige tijd en verleden tijd.
Er zijn ook vormen van het werkwoord die niet veranderen met de persoon of met de tijd, namelijk het hele werkwoord (infinitief) en het voltooid deelwoord en tegenwoordig deelwoord. Ook daar kun je met kinderen mee spelen, zodat het van onbewuste vaardigheid naar bewuste kennis gaat. En ook hier introduceer je de correcte termen, zodat kinderen zich de benodigde vaktaal stap voor stap eigen maken. Dat is handig om samen over taal te kunnen praten, maar vooral omdat die termen ook weer gebruikt worden bij het leren van nieuwe talen.
3. Ze moeten weten welke letters we gebruiken om een bepaalde vorm te maken.
Als kinderen weten hoe het systeem van de werkwoorden mondeling werkt, dan ga je kijken hoe je die werkwoordsvormen moet schrijven. In de regels voor de werkwoordspelling vind je een uitgebreide beschrijving van alle regels. Hier even een kort overzicht:
- Infinitief en ik-vorm: de infinitief is het hele werkwoord waar kinderen bij onderdeel 1 uitgebreid over gepraat hebben. Bij onderdeel 2 hebben ze al gemerkt hoe het werkwoord verandert als 'ik' het doe. Ze weten dus hoe het mondeling gaat, en nu het over de spelling gaat, bespreek je dat ze daarvoor de gewone spellingregels moeten gebruiken.
De ik-vorm is de basis voor veel werkwoordsvormen. Dus die kun je vaak al opschrijven. Dan komen er letters achter. Kinderen hebben bij het spelen met de werkwoorden in onderdeel 2 al uitgebreid ervaren hoe het klinkt en ze hebben daar de termen persoonsvorm en tegenwoordige tijd en verleden tijd geleerd. Dat koppel je nu aan de spelling!
De persoonsvorm van de tegenwoordige tijd:
- ik-vorm + t als niet ik, maar iemand anders het werkwoord doet
- ik-vorm + en als meer mensen het doen. In het Nederlands is deze vorm gelijk aan de infinitief.
De persoonsvorm van de verleden tijd bij regelmatige werkwoorden (ook wel zwak of zonder klankverandering)
- ik-vorm + de of + te als het gaat over de verleden tijd van regelmatige werkwoorden. Als het nodig is, gebruik je daarbij de kofschip-regel, maar meestal kunnen Nederlandstalige kinderen gewoon horen wat de juiste vorm is, zeker als je het werkwoord in een zin gebruikt.
- Plus nog een extra n als meer mensen het doen.
Let op: in de persoonsvorm van de verleden tijd bij onregelmatige werkwoorden (ook wel sterk of met klankverandering) hoor je de ik-vorm niet terug. Daar gebruik je de gewone spellingregels, inclusief verlengingsregel en meervoud + en.
Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden:
- ge + ik-vorm + d/t. Ook hier gebruik je eventueel de kofschip-regel. Het is in ieder geval altijd zo, dat als de persoonsvorm in de verleden tijd een d heeft, dan heeft het voltooid deelwoord dat ook. En voor t geldt hetzelfde.
Let op: het voltooid deelwoord van onregelmatige werkwoorden eindigt op -en.
Voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord:
Hoewel dit eigenlijk geen werkwoord is, want ze hebben de rol van bijvoeglijk naamwoord, wordt deze vorm vaak wel bij de werkwoordspelling besproken. Op zich is het ook handig als kinderen de link maken naar het voltooid deelwoord. En dan met name om te weten of je -e of -en schrijft, want verder zijn de gewone spellingregels van toepassing.
- bij voltooid deelwoorden van regelmatige werkwoorden voeg ik -e toe en pas ik de gewone spellingregels toe. Dus vergroot + e = vergrote.
- voltooid deelwoorden van onregelmatige werkwoorden eindigen al op -en en daar voeg ik niets toe (vergelijk met stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden)
4. De dilemma's waar je mee te maken hebt
De praktijk laat zien dat het kennen van de regels niet automatisch zorgt voor een foutloze spelling. Dat komt omdat je kinderen moet trainen in het alert zijn op de dilemma's die je hebt als je schrijft: je hoort een klank en je weet dat er meerdere manieren zijn om die te schrijven. Pas als ze alert zijn op de dilemma's, zijn ze alert op het feit dat ze een regel moeten toepassen.
Bekende dilemma's zijn:
- ik hoor een t-klank aan het einde van een woord. Hoe moet ik die schrijven? Kinderen kunnen dit dilemma oplossen door de denkstappen: is het een persoonsvorm? ja, pas de regel van de persoonsvorm toe. nee, pas de verlengingsregel toe.
- ik hoor een uh-klank aan het einde van een woord. Hoe moet ik die schrijven? Kinderen kunnen dit dilemma oplossen door de denkstappen: is het een persoonsvorm? ja, pas de regel voor de persoonsvorm toe. nee, pas de andere regels toe die ik ken (bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord).
De 4 elementen in de praktijk
De 4 onderdelen vormen geen strikt lineair proces. Uiteraard leg je de basis met een eerste cyclus:
- begin met een aantal concrete doe-werkwoorden,
- ga daarmee spelen in de tegenwoordige tijd,
- leg dan uit wat de spellingregels zijn die daarbij horen en
- maak kinderen bewust van de dilemma's die mogelijk optreden en hoe ze die kunnen oplossen
Daarna kun je met diezelfde werkwoorden kijken naar de verleden tijd en dus onderdelen 2-3-4 doorlopen. Maar je kunt ook juist een andere categorie werkwoorden pakken en kinderen laten ervaren dat die zich op dezelfde manier gedragen als de werkwoorden die ze al onderzocht hebben. Daarmee leer je kinderen dat je kunt testen of een bepaald woord in de zin een werkwoord is, door te kijken of het zich als een werkwoord gedraagt. Dan ga je dus van onderdeel 2 naar 1.
Om kinderen alert te maken op de dilemma's laat je ze dicteezinnen schrijven. Hele zinnen. Stap voor stap een beetje moeilijker, met meer mogelijke dilemma's. Want alleen zo trainen ze zichzelf in het herkennen van de dilemma's. Moeten ze zelf de denkstappen zetten, in plaats van dat het al grotendeels voor ze is gedaan.
In het algemeen is het sowieso handig om kinderen altijd even de persoonsvorm in een zin te laten checken, zodra je met de regels voor de persoonsvorm bent begonnen. Zo herhaal je de regels continu in context en beseffen kinderen dat werkwoordspelling iets is wat in iedere zin die je schrijft van belang is.
Hulp nodig?
In onze training Werkwoordkanjer nemen we je stap voor stap mee in de stappen die je net gelezen hebt. Inclusief materiaal om samen met je kind te oefenen. We leren je bovendien hoe je je kind helpt de werkwoordspelling letterlijk in de vingers te krijgen 💪.