Stam van een werkwoord

De stam van een werkwoord is gelijk aan het hele werkwoord (de infinitief) -en. 

De stam van werken is werk.

De stam van fietsen is fiets.

Let op bij een paar werkwoorden: daar halen we alleen maar de n weg.

De stam van doen is doe.

De stam van staan is sta.

Weten wat de stam is van een werkwoord is heel handig voor werkwoordspelling. Hij vormt de basis voor allerlei werkwoordsvormen.

Soms ziet de stam van een werkwoord er een beetje raar uit.

De stam van bakken is bakk.

De stam van zeven is zev.

Dit zijn vormen die we in het Nederlands nooit zouden schrijven. Toch is het handig om je te realiseren dat ze er zijn, met name voor de verleden tijd en het voltooid deelwoord.

Stam en ik-vorm

Sommige methodes gebruiken het woord stam voor de ik-vorm van een werkwoord. Ik vind dat niet handig. Dat heeft twee redenen.

De eerste reden is wat theoretisch. Het zijn gewoon net wat andere dingen, ook al zijn ze voor sommige werkwoorden hetzelfde. En ik vind het handiger om dingen die verschillend zijn ieder hun eigen naam te geven. Dan is steeds heel helder waar je het over hebt.

De tweede reden is praktischer. Ik kan met kinderen in groep 3/4 al praten over de ik-vorm. Dat is namelijk de vorm die het werkwoord krijgt als ik het doe. Ze gebruiken die ik-vorm continu, dus het is ook een heel bekend iets in hun eigen taalgebruik. Daarnaast is de ik-vorm voor heel veel werkwoorden een woord van 1 lettergreep en dat kunnen kinderen al vrij snel schrijven. De som hele werkwoord -en kun je in dat stadium gewoon mondeling doen.

De term stam introduceer je later, als kinderen woorden van meer lettergrepen gaan vormen en schrijven. Dan ga je ook bespreken hoe je van de stam naar de ik-vorm komt als die twee niet gelijk zijn aan elkaar. Daarbij spelen een paar regels:

  • we schrijven nooit twee dezelfde medeklinkers aan het einde van een (werk)woord. Dus bakken - en = bakk (stam); niet twee dezelfde medeklinkers -> ik-vorm = bak.
  • de klinkerklank van het werkwoord is in het hele werkwoord hetzelfde als in de ik-vorm. Dus lopen - en = lop (stam); klank hetzelfde -> ik-vorm = loop
  • we schrijven geen z aan het eind van een (werk)woord. Dus glanzen - en = glanz (stam); geen z aan het einde -> ik-vorm = glans.
  • we schrijven geen v aan het eind van een (werk)woord. Dus verven - en = verv (stam); geen v aan het einde -> ik-vorm = verf.

Deze regels gelden trouwens voor alle woorden in het Nederlands 😉.

Waarom zou je de term stam niet helemaal kunnen negeren op de basisschool?

Nou, dat heeft te maken met de verleden tijd en dan met name voor de keuze tussen de uitgangen -de en -te. In heel veel gevallen kun je gewoon horen welke van de twee je moet kiezen. Geen kind zal zeggen: 'Ik gooite de bal.' Maar als je het niet zeker weet, dan kun je gebruikmaken van de regel dat we -te kiezen als de stam van het werkwoord eindigt op t, k, f, s, ch, sh, p, x.

Wanneer speelt dit vooral?

Nou, met name als de stam eindigt op een v of een z. Dan eindigt de ik-vorm namelijk op een f respectievelijk s (zie de eerdergenoemde regels). En voegen we dus toch -de toe.

dansen - stam = dans -> ik danste

glanzen - stam = glanz -> ik glansde

golfen - stam = golf -> ik golfte (het golfspel spelen)

golven - stam = golv -> het water golfde



Reactie plaatsen