Persoonsvorm
De persoonsvorm is de vorm die het werkwoord krijgt onder invloed van een bepaalde persoon. Daarbij mag je het begrip persoon heel breed opvatten: het kan een mens zijn, maar ook een dier of een ding, of zelfs iets onbepaalds. Denk bij dat laatste aan het, in de zin: Het regent. Persoon kan staan voor 1 iemand, maar ook voor meer dan 1.
Waarom is de persoonsvorm belangrijk om te weten?
In het kader van werkwoordspelling is de term persoonsvorm heel handige vaktaal. De persoonsvorm heeft namelijk zijn eigen specifieke spellingregels. Als je die spellingregels goed wil toepassen, is het handig om het begrip persoonsvorm te kunnen gebruiken, in plaats van dat je steeds de omschrijving ervan nodig hebt.
Kijk maar eens naar de werkwoordspellingschema's die gebruikt worden. Je vindt daar de vraag: Is het een persoonsvorm? altijd als eerste of in ieder geval een van de eerste stappen.
Waarom is persoonsvorm zo'n verwarrend begrip?
Sommige kinderen (en volwassenen) interpreteren de term persoonsvorm als: de vorm van een persoon. Dat is niet zo raar, want spelvorm is de vorm die een spel heeft, cakevorm is de vorm die je gebruikt om een bepaalde cake te bakken. Het is dus eigenlijk heel logisch nagedacht, maar helaas wel fout.
Bovendien kan die interpretatie je helemaal het bos in sturen...
(voorbeeld van Meester Mark)
Nu is dit natuurlijk een grappig voorbeeld dat ook helemaal past in de opdracht, maar je wil niet weten hoe vaak kinderen een woord dat een persoon weergeeft aanwijzen als ik vraag om de persoonsvorm te benoemen. Denk dan aan ik of aan jongens. En als dan de vraag is om dat woord in de verleden tijd te zetten, dan is er natuurlijk geen antwoord op te bedenken. Gevolg: een kind snapt er geen hout meer van en denkt van zichzelf dat hij of zij dom is.
En dat wil je natuurlijk voorkomen.
Je wil het begrip persoonsvorm goed aanleren
En dat betekent dat je weg wil blijven van de trucjes die gebruikelijk zijn. Trucjes als:
- maak de zin vragend, dan komt de persoonsvorm vooraan te staan
- zet de zin van enkelvoud in meervoud of andersom, dan verandert de persoonsvorm ook
- zet de zin van tegenwoordige tijd naar verleden tijd of andersom, dan verandert de persoonsvorm ook.
Het vervelende van al deze trucjes is namelijk dat ze op zich wel kloppen, maar dat je wel moet weten wat je doet als je ze gebruikt.
Ik heb namelijk leerlingen die een zin vragend maken door een vraagwoord toe te voegen:
Ik loop in de stad. -> Waar loop ik?
Ik heb leerlingen die niet het onderwerp, maar bijvoorbeeld het lijdend voorwerp van het enkelvoud in het meervoud zetten:
Ik zie de jongens. -> Ik zie de jongen.
Ik heb leerlingen die de tijdsbepaling veranderen in plaats van de persoonsvorm:
Morgen ga ik een cadeau kopen. -> Gisteren heb ik een cadeau gekocht.
Kortom: deze trucs werken vooral als je eigenlijk al weet wat de persoonsvorm is en je het nog even wil controleren 😉.
Misschien denk je nu: "Ja, hè, hè, je moet de regels natuurlijk wel volledig aanbieden."
En daar heb je gelijk in. Maar liever zorg ik ervoor dat kinderen echt doorvoelen wat een persoonsvorm is. Dat ze het kunnen koppelen aan hoe ze ieder moment van de dag zelf persoonsvormen gebruiken. Zodat de term uiteindelijk een label wordt van iets wat ze gewoon weten. Net zoals ze ooit geleerd hebben dat een tafel een tafel heet.
Hoe je dat doet? Het is stap 2 in hoe je kinderen werkwoordspelling leert.